Zondag 1 december lazen we uit het boek Jozua (Jozua 2, het verhaal van Rachab). Een boek vol strijdbare verhalen. Hoe moet je die nu lezen? Het zet ons godsbeeld op zijn kop. Wij hebben niet zoveel met een straffende God. Ik legde in de preek een verband tussen het beeld van Sinterklaas (een lieve goedheiligman die niet straft) en ons beeld van God. Maar Annie Schmidt geeft in haar gedicht een ander beeld van Sinterklaas. Een Sint die ten strijde trekt tegen het kwaad. Dat inspireert ons misschien ook om de strijdbare verhalen in de Bijbel te lezen als een beeld van de strijd tussen goed en kwaad.
Juup van Werkhoven-Romeijn
Sinterklaas en ridder Goozelot.
Er was eens een ridder en hij heette Goozelot.
Hij droeg een harnas en een helm. Hij woonde op een slot. Hij had tien kleine jongetjes, het waren stoute schelpmjes.
ze hadden kleine harnasjes en hele kleine helmpjes
Nu was ridder Goozelot een engerd! Ja, helaas!
Op 2 december stuurde hij een brief aan Sinterklaas:
Bedrieger! Schreef hij, als jij op mijn slotbrug durft te komen,
met al je flauwe kunsten en je maan-schijnt-door-de-bomen,
dan sla ik al je speelgoed met een hamerslag kapot,
jijzelf gaat in de kokend’ olie, achtend, Goozelot.
Toen Sinterklaas die brief ontving, werd hij spierwit van woede.
Hij schreide op de vensterbank. Het was hem droef te moede.
Hij wilde ‘t lieftste naar zijn bed. Maar kijk nou toch eens even!
De kleine Goozelotjes hadden ook een brief geschreven:
O lieve Sinterklaas, we zijn het allemaal zo zat!
We krijgen altijd klappen, en we mogen nooit eens wat.
O, kom toch asjeblief. Er is een weg die door het bos loopt.
We hopen dat het met de kokend’ olie nog wel los loopt.
Sint Nicolaas stond op. Hij had een glimlach om de lippen.
Ik ga er heen, riep hij tot Piet. Pas jij maar op de kippen.
Hij floot zijn schimmel, klom er op, daar zat hij, fier en stram, ’t kasteel van ridder Goozelot! en voor het torenruitje daar zaten alle tien de Goozelotjes op een kluitje.
Maar Sinterklaas zag ook de ridder op de slotbrug staan, hij had een helm met pluimen en een ijzeren slobbroek aan.
Daar zat hij op zijn paard. Het was een vreselijk gezicht, en Sinterklaas deed eventjes zijn beide ogen dicht.
Toen fluisterde hij: Schimmeltje, we gaan er maar op los!
En kijk, die brave Schimmel werd ineens een strijdbaar ros.
Ze vlogen hinnekend en schreeuwend op elkander af
De ridder had zijn lans en Sinterklaas alleen zijn staf.
En Goozelot gaf Sinterklaas een doffert met die lans……
Die arme bisschop wankelde, een ogenblik althans……
Toen zat hij weer kaarsrecht en stram. Hij hield de teugels strak.
Daar ging het weer van rammelebam en hakketakketak!!
Maar…..’t was zo goed dat Sinterklaas een haak had aan zijn staf.
Kijk, daarmee sleurde hij de ridder van het zadel af.
Het gaf een hele harde dreun, dat harnas op de grond…….
de ridder rolde om en om, en rond en rond en rond……….
toen viel hij in de gracht, de diepe gracht rondom het slot,
er kwamen vier ……vijf bubbeltjes….. en weg was Goozelot…
Verbluft keek Sinterklaas hem na. De poorten gingen open, tien kleine Goozelotjes kwamen op hem toegelopen.
De mensen uit de dorpen kwamen ook, van wijd en zijd, ze waren van de boze ridder Goozelot bevrijd.
Het werd een heel groot feest. Ze maakten allemaal een vers. Ze kregen grote boterletters met amandelpers. Ze werden bijna ziek van ‘ t eten……….
’t Scheelde maar een haartje.
En al die kleine Goozelotjes kregen een klein paardje.
Annie M.G. Schmidt